ALL - Ontstaan
Verklaring
- Anemische klachten = bloedarmoede
- Lymfadenopatie & hematosplenomegalie = zwelling van lymfeklieren, lever of milt
- Meningitis leukemica = leukemische hersenvliesontsteking
De klinische verschijnselen ontstaan doordat het normale beenmerg verdrongen wordt door kwaadaardige cellen. Hierdoor ontstaat een tekort aan rode bloedcellen (anemie), leidend tot bleekheid en klachten zoals snelle vermoeidheid, duizeligheid, hartkloppingen en kortademigheid bij inspanning (het anemie syndroom). Een tekort aan bloedplaatjes leidt tot een verhoogde bloedingneiging (hemorrhagische diathese), variërend van petechieën tot cerebrovasculair accident. Een tekort aan neutrofiele granulocyten en monocyten leidt tot recidiverende bacteriële infecties (vooral van de luchtwegen en de huid, soms sepsis).
Bij de acute promyelocytenleukemie (M3) is daarnaast een zeer ernstige bloedingsneiging als gevolg van diffuse intravasale stolling en fibrinolyse een frequente en levensbedreigende complicatie. De acute monocytenleukemie (M5) kenmerkt zich tevens door het optreden van extramedullaire lokalisaties ('hypertrofisch' tandvlees, huidinfiltraten, splenomegalie).
De klinische presentatie van ALL komt overeen met die van AML. Vaker dan bij AML is er hepatosplenomegalie, al of niet in combinatie met vergrote lymfeklieren. Bij T-cel-ALL wordt nog al eens een verbreed bovenste mediastinum gezien (infiltratie van de thymus en omringende weefsels). Beruchte voorkeurslokalisaties van ALL zijn het centrale zenuwstelsel (meningeale leukemie met symptomen variërend van hoofdpijn tot progressieve hersenzenuwuitval), de testikels en de ovaria. Dit komt bij AML veel minder vaak voor.
Classificatie
Bij de classificatie van ALL spelen cytologie en cytochemie geen belangrijke rol. ALL-blasten zijn Soedan- en myeloperoxidase-negatief (< 3%). Ze kunnen PAS-positief zijn, maar dit heeft geen klinisch-diagnostische of therapeutische betekenis. Het onderscheid tussen ALL en AML met weinig myeloïde differentiatie is vaak moeilijk te maken. Het zeldzame Burkitt-type (ALL-L3) is goed te herkennen.
De hoeksteen van de ALL diagnostiek is immunofenotypering, met een panel van monoklonale antistoffen gericht tegen antigenen (glycoproteïnen) geassocieerd met de B-cellijn (CD19, CD22, CD79a, CD10, IgM), T-cellijn (CD1, CD2, CD3, CD4, CD8, CD5, CD7) en het enzym TDT, met als controles antistoffen tegen myeloïde antigenen. Hiermee kan de belangrijke diagnose ALL zeker worden gesteld. Bij ALL van de B-cellijn kan men verschillende subtypen onderscheiden, representanten van de verschillende ontwikkelingsfasen van de jonge B-lymfocyt. Dit zijn pro-B-, pre-B-, common-B- en B-ALL. Bij T-ALL onderscheidt men op vergelijkbare wijze pro-T-, thymocyten- (immature & common) en rijpe T-ALL. Als AUL (acute undifferentiated leukemia) beschouwt men cellen met alleen de blasten/stamcelmerker CD34, maar zonder T-, B- of myeloïde merkers.
De klinische relevantie van dit subtiele onderscheid is niet groot. Het heeft geen of slechts weinig relatie met de klinische verschijnselen, het beloop of het effect van therapie.
Een uitzondering hierop is ALL-L3 (Burkitt type ALL). Dit is immunologisch een B-ALL. Er worden specifieke chromosomale afwijkingen bij gevonden: t(8;14), t(2;8) en t(8;22), met fusies van het myc-protooncogen op het lange been van chromosoom 8 (q24) en, respectievelijk, de immunoglobuline (Ig) zware ketengenen op het lange been van chromosoom 14 (q32), de Ig-lichte keten kappagenen op het korte been van chromosoom 2 (p12) of de Ig-lichte keten lambda-genen op het lange been van chromosoom 22 (q11). Dit type ALL, waarvan het ontstaan is geassocieerd met het Epstein-Barr virus, heeft een agressief beloop en behoeft een speciale (agressieve) behandeling.
Ook DNA-onderzoek speelt een belangrijke rol. Hiermee is het onderscheid T-cel- en B-cel-ALL eenvoudig te maken door het aantonen van, respectievelijk, een T-celreceptor- of een Ig-genherschikking. Een maligne kloon kenmerkt zich door een identieke genherschikking in alle cellen. Vooral in die gevallen waar immunodiagnostiek faalt kan zo moleculaire diagnostiek de exacte origine van de lymfatische maligniteit aangeven.